Als een Japanse film zoveel buzz weet te creëren dat Steven Spielberg de rechten voor een Engelstalige remake koopt, weet je zeker dat je met iets bijzonders te maken hebt. Soshite Chichi ni Naru, hier uitgebracht als Like Father, Like Son, is misschien niet Hirokazu Kore-eda’s beste film ooit, maar – ondanks het loodzware thema – wel zijn meest toegankelijke.
Hirokazu Kore-eda is nooit een regisseur van het grote gebaar geweest: zijn films zijn subtiel en kenmerken zich door de realistische, bijna documentaire-achtige stijl. Camera’s staan in de meeste van zijn films op een vast plek en draaien vaak nog door als de acteurs het beeld al uit zijn gewandeld. Kijk bij Kore-eda niet vreemd op van een minutenlange scene waarin een gezin rustig zit te eten en kibbelt over triviale zaken. In het grootste gedeelte van Soshite Chichi Ni Naru is dat niet anders, wat het des te opmerkelijker maakt dat Spielberg voor de film gevallen is – bij diens films ligt het er immers altijd behoorlijk dik bovenop.
Kore-eda werd in het westen vooral bekend dankzij Daremo Shiranai uit 2004, hier verschenen als Nobody Knows, over de twaalfjarige Akira, die zijn kleine broertje en zusjes moet zien op te voeden als hun moeder er vandoor gaat. Met die film toonde Kore-eda voor het eerst een briljant regisseur van kinderen te zijn: door ze grotendeels hun gang te laten gaan en vaak hun eigen naam op de rol te plakken, oogt het altijd natuurlijk. Met Aruitemo Aruitemo (in het Westen verschenen als Still Walking) en Kiseki (hier uitgebracht als I Wish) borduurde Kore-eda voort op de thematiek van zijn prijswinnende film uit 2004: realistische beelden van ogenschijnlijk doorsnee families, waar naarmate de film vordert toch iets mee is. In Aruitemo Aruitemo is dat het onverwerkte verlies van een zoon, in Kiseki is het een jongen die zich niet neer kan leggen bij de scheiding van zijn ouders.
In Soshite Chichi Ni Naru is het niet anders. Ryota en Midori Nonomiya zijn de gelukkige ouders van de zesjarige Keita, een gedwee jongetje dat braaf doet wat zijn veeleisende vader van hem vraagt. Kore-eda neemt de tijd om de intense band van Keita met zijn ouders in beeld te brengen, om vervolgens het geluk in elkaar te laten donderen: Keita blijkt kort na zijn geboorte te zijn omgewisseld met een andere baby. Het ziekenhuis weet precies met wie, waardoor een bijzonder ongemakkelijke ontmoeting met de biologische ouders van Keita, én – nog pijnlijker – hun eigenlijke zoon Ryusei kan worden georganiseerd. Tel daarbij op dat de echte ouders van Keita qua stijl van opvoeden niet verder van de Nonomiya’s hadden kunnen afstaan, en het verdriet is compleet: de drukke Ryusei voelt voor Ryota en Midori niet als hun zoon, terwijl Keita absoluut niet kan aarden in het rommelige gezin van zijn biologische ouders.
Maar loodzwaar wordt het nooit, om meerdere redenen. De film richt zich met name op Ryota (meesterlijk neergezet door de Japanse popartiest Masaharu Fukuyama) en zijn worsteling met het antwoord op de vraag wat een vader tot een vader maakt: de bloedband, of het feit dat een kind door ouders liefdevol wordt opgevoed. Daarnaast maakt Kore-eda geen keuze: hij onderzoekt beide kanten, overigens zonder echt een antwoord op de vraag te geven: het is allebei mogelijk.
Kore-eda zet niets te dik aan: in Soshite Chichi Ni Naru is er bijvoorbeeld nauwelijks sprake van soundtrack – zoals in eigenlijk al zijn films. Geen aanzwellende strijkers, maar stilte op het moment waarop Midori de foto’s van haar en Keita uit de lijstjes haalt en zijn speelgoed inpakt, omdat haar niet-biologische zoon bij zijn eigenlijke ouders gaat wonen. Het maakt de beelden alleen nog maar krachtiger.
Spielberg is een vakman, maar het gevoel dat het publiek op dit sleutelmoment bekruipt, gaat hij met de beste acteurs van de wereld niet kunnen overtreffen. Soshite Chichi ni Naru, en eigenlijk het hele oeuvre van Kore-eda, wil ik hierbij van harte aanbevelen.
9 februari 2014