Dezer dagen verschijnt een nieuwe editie van de Genji Monogatari, het Verhaal van Genji. Deze in Japan en in de gehele wereld beroemde vroege roman werd voor het Nederlands taalgebied toegankelijk gemaakt door klassiek vertaler Jos Vos. Jos vertelt in dit interview over zijn passie voor de klassieke Japanse literatuur en over de kunst van het vertalen.
Taal is het gereedschap waarmee een volk zich uitdrukt, taal tekent gezamenlijke ideeën uit en legt geschiedenis vast. De Japanse geschreven taal is ook nu nog steeds een van de meest complexe ter wereld. Het schriftsysteem is een smeltkroes van Japan-eigen alfabetsystemen, uit China overgenomen kanji en geleende Europese begrippen. Het moderne Japans is moeilijk, maar nog steeds kinderspel in vergelijking met het middeleeuwse Japans. Taal is de spiegel van de cultuur. En toentertijd met name van de wereld van het hof en de elite, die zich op hun beurt graag spiegelde aan met name China, het boeddhistisch gedachtegoed en taoïstische en confucianistische leef- en spelregels. Dat leverde niet alleen een ingewikkelde leefstijl op, maar ook een set aan ingewikkelde literaire conventies.
Taalverhalen, literatuur, lees je het best in de taal van de auteur. Dan wordt de boodschap het meest direct overgebracht en komt de cultuur of geschiedenis tot leven. Tsja. Dat is in het geval van de middeleeuwse Japanse klassieken niet voor iedereen weggelegd. (Zelfs niet in Japan.) Daar is een vertaler voor nodig. Een vakmens die zowel de verhalende als de poëtische kracht van een roman in fraai, soepel en precies Nederlands weet te vangen.
Jos Vos vertaalt. Hij slaat de brug tussen klassieke Japanse literatuur naar hedendaags aangenaam Nederlands. Vertalingen van zijn hand zijn onder meer reisjournaals van de poëet Basho; Sei Shonagon’s Hoofdkussenboek en Murasaki Shikibu’s Verhaal van Genji. Jos schaaft. En schaaft. Hij is 7 jaar minutieus bezig geweest met de vertaling van Genji. In 2020 wordt dit Verhaal van Genji opnieuw uitgegeven in vier handzame paperbackdelen. Er is veel belangstelling voor dit beroemde boek, misschien de eerste echte roman ter wereld. Dat is te danken aan de schrijftrant van Murasaki Shikibu, maar zeker ook aan het vaardig vertaalwerk van Jos Vos, die het boek voor ons opent. Tijd om Jos eens te vragen hoe het allemaal zo gekomen is. Met Jos is het aangenaam kennismaken.
Je hebt aanvankelijk Engels en Nederlands gestudeerd, waar komt de interesse in Japan vandaan? Kreeg je deze door je vrouw Keiko? Wat waardeer je in Japan?
‘Het ligt een beetje moeilijk want ik woon in Engeland en tot op zekere hoogte voel ik mezelf nog altijd vooral Anglist. Engelse literatuur, en de Engelse en Britse cultuur interesseren me zeer. Ik heb altijd in Engeland willen wonen van toen ik tiener was. (Ik heb elf jaar in Japan gewoond, maar dat was eigenlijk maar een uitstapje zou je kunnen zeggen). Ik heb een jaar een masters Engels gedaan in Canterbury in de jaren ’80, toen dat nog niet echt in de mode was en daar heb ik mijn huidige vrouw leren kennen, die Japanse is. Zij heeft het ook altijd goed gevonden om in Engeland te komen wonen, en daardoor zitten we nu hier. Ik ben afkomstig uit Belgisch Limburg, en ik denk dat dit voor mij één van de voornaamste beweegredenen was, om daaruit weg te gaan en me ergens anders te vestigen. In eerste instantie was dat dan het zonnige Engeland en later is dat dan Japan geworden. Gelukkig zijn we lang voor de Brexit vanuit Japan weer naar Engeland teruggekeerd.
Hoe ik er dan toe ben gekomen om vanuit het Japans te gaan vertalen? Dat is via een heel grote omweg geweest. We deden allebei een MA Engelse literatuur, besloten op ons 25e jaar te trouwen en ik vond het vanzelfsprekend om in Japan te gaan wonen. Toen heb ik vanzelf Japans moeten leren. Voor die tijd had ik helemaal geen interesse in Japan. Als mijn vrouw nu Chinese was geweest of uit India kwam, dan was ik waarschijnlijk daar naartoe gegaan. Ik heb geboft toen we naar Japan verhuisd zijn, ik had het geluk dat daar net een baan vrijkwam om Nederlandse lessen te gaan geven in Kyoto. Daar, aan Kyoto Gaikokugo Daigaku (Kyoto University of Foreign Studies), hadden ze een docent Nederlands nodig en daarnaast kwam ook eenzelfde positie vrij in een soort van cultureel centrum voor volwassenenonderwijs in Osaka.
Zo heb ik tien jaar Nederlandse les kunnen geven aan Japanners. En weet je, we woonden meestentijds in Osaka, niet in Kyoto zelf. In de Kansai. We hebben echter ook twee jaar in Kyoto gewoond en ik vond het altijd fascinerend om in deze oude groene stad rond te neuzen. Als Belgisch Limburger – ik kom uit een stadje dat Genk heet, en vroeger was dat eigenlijk veel meer een soort dorp met heel veel groen – had ik het moeilijk in de versteende slaapsteden, de suburbs van Osaka. Dan ging ik vaak naar Kyoto om een beetje bij te komen in de tempeltuinen. Op die manier heb ik zowat alle tempeltuinen en villa’s van Kyoto leren kennen. Achteraf bezien kwam het vermoedelijk door de aantrekkingskracht van Kyoto dat ik, toen we uiteindelijk naar Engeland verhuisd zijn en ik voor het eerst besloot om Japans te gaan studeren op universitair niveau, dat ik toen ook heb besloten om me te gaan specialiseren in Klassiek Japans.
Jos Vos (Genk 12 augustus 1960), studeerde aanvankelijk Germaanse filologie aan de universiteit van België in Leuven. In 1983 behaalde hij zijn Mastersgraad in de Engelse taal en cultuur aan de universiteit van Kent in Canterbury, met een scriptie over de verschillende spreekstijlen in de romans van Charles Dickens. Daar leerde hij ook Keiko Harada kennen, met wie hij in 1985 trouwde. Ze verhuisden naar Osaka, Japan, waar hun kinderen werden geboren. Voor een periode van tien jaar onderwees Jos hoofdzakelijk Nederlands aan Japanse universiteiten. Vervolgens verhuisde de familie terug naar Oxford. Daar besloot Jos zijn Japan-ervaring te verzilveren; hij behaalde een Bachelor Japans aan het Pembroke College, met als specialisatie klassieke Japanse literatuur. Sindsdien vertaalde Jos vele klassieke Japanse werken, met als hoogtepunten Murasaki Shikibu’s Het Verhaal van Genji; reisjournaals van de poëet Basho; Sei Shonagon’s Hoofdkussenboek; een verzameling van verhalen geschreven door Tanizaki Jun’ichiro en Yoshida Kenkō’s Tsurezuregusa. Jos heeft verschillende artikelen geschreven over de kunst van het vertalen en lezingen gegeven over dit onderwerp in Nederland, Japan en het Verenigd Koninkrijk. Hij werkt sinds de herfst van 2000 parttime aan de internationale school St. Clare’s en onderwijst momenteel Nederlands, kennistheorie en wereldliteratuur. Wanneer hij niet lesgeeft, vertaalt of leest voor zijn plezier, geniet Jos van een brede muzikale voorkeur (met name 18e eeuwse opera), het kabuki theater en het koken van diverse Italiaanse (pasta)gerechten.
Ik wilde inmiddels graag weten, wat voor mensen het waren die zulke tuinen lieten aanleggen, hoe die dachten, hoe ze daartoe kwamen. We hadden besloten om naar Engeland te verhuizen, en ja, dan moest ik toch iets gaan doen voor de kost. Men raadde mij aan om dan maar een diploma Japanologie te behalen. Voorgesteld werd om dat dan maar meteen in Oxford te doen en daar hebben ze me geaccepteerd. Ik weet niet hoe het in Leiden is, maar in Oxford moet iedereen klassiek Japans leren, het is geen keuzevak. Ik was dus al verplicht om niet alleen modern maar ook klassiek Japans te leren. Ik mocht direct in het derde jaar instappen omdat ik al wat Japans sprak, schreef en las en al een master had van een andere universiteit. Ik moest echter wel op eigen houtje een inhaalslag maken ten aanzien van de grammatica van het klassiek Japans. In dat derde jaar kreeg ik de kans – en was ik verplicht – om klassieke auteurs te gaan lezen. Ik heb toen in de eerste plaats gekozen voor Bashō en Buson. Bashōs reisdagboeken spraken me meteen aan. Het lijkt alsof het heden en verleden daarin samenvallen. Die man reisde door zijn heden en zag overal sporen van het verleden en dat was dan niet alleen het Japanse verleden maar ook het Chinese verleden. Travel was voor hem altijd een soort van time-travel. Dat vond ik echt fascinerend. Ik heb toen gekozen om zijn korte proza-teksten uit de periode 1680 – 1685 te gaan vertalen in het Engels en daar mijn scriptie over te maken, en dat is uiteindelijk ook mijn eerste Nederlandse vertaling geworden, samen met de echte reisdagboeken van Bashō uit die periode. Zo ben ik dus als vertaler in dat vak getuimeld.
In Oxford vonden de meeste studenten twintig jaar geleden (en nu nog) het vak klassiek Japans trouwens verschrikkelijk om te doen. Het wordt gegeven zoals op de Gymnasia het Latijn, puur vertalen en grammaticale analyse. Je moet alle onderdelen kunnen ontleden. Het is erg moeilijk en nogal droog denk ik. Vooral mijn medestudenten schenen dat te vinden. Ik was echter al een mature student van 37 toen ik klassiek Japans begon te waarderen. Alle anderen waren in de 20, voelden zich niet altijd aangetrokken tot het klassiek Japans.’
Las je klassieke teksten niet eerst in het modern Japans?
‘De meesten van ons keken wel naar moderne vertalingen, maar officieel deden we dat niet. Elke week hadden we een oefening ongeziene teksten, het vertalen van dingen die je nooit eerder was tegengekomen en kregen we ook allerlei fragmenten uit middeleeuwse klassieken, je werd dan verondersteld om je daar zomaar op te storten. Zonder enig idee hoe een moderne Japanse versie eruit zou zien.’
Ging het je zo goed af dat je er meer mee wilde doen?
‘Ja, ik vond het fascinerend om te doen, dat wel. Maar ik ben geen snelle werker denk ik. Dat is ook bijna onmogelijk met die klassieke Japanse teksten, ik vind het nog altijd moeilijk. De grammatica ben ik nu wel wat gewend, maar er komt toch altijd weer wat onvertrouwde woordenschat te voorschijn, omdat je steeds in nieuwe werelden terecht komt. Dat overkomt me nu op dit moment bij het vertalen van de Heike Monogatari. Ik heb eerst Basho gedaan, en daarna Genji en het hoofdkussenboek. Als je je met deze vertrouwd hebt gemaakt, leven de samurai van Heike Monogatari toch in een heel ander universum. Dus het gaat nog altijd niet snel hoor. Maar ik vind het nog steeds echt fascinerend om te doen omdat het een vorm is van tijdreizen.’
Voelde het als teksten van Shakespeare lezen in origineel. Beowulf?
‘Ik denk het wel ja. Beowulf misschien, maar zeker Geoffrey Chaucer (de belangrijkste schrijver uit de Middelengelse literatuur) of Reynaert de Vos (als je Middelnederlands neemt).’
Zijn er geen woordenlijsten of vertaaltips van Japanse academici die je kunt gebruiken?
‘Ik gebruik een tekstuitgave van Shogakukan (een bekende Japanse uitgever van, met name, woordenboeken en literatuur). Daar staan heel gedetailleerde voetnoten in, ook hoofdnoten, boven de tekst en ook staat er telkens een vertaling in modern Japans onder. Die kun je raadplegen. Ik kijk natuurlijk ook volop naar bestaande Engelse vertalingen, je komt toch dikwijls termen tegen, dat je denkt, wat is dit nu eigenlijk? Welk deel van de wapenrusting van de bushi of welk gedeelte van een boeddhistische ceremonie. Dan moet je toch in woordenboeken en lexicons gaan kijken, dus veel opzoekwerk. En zelfs als je een term of begrip weet te duiden, weet je nog niet perse hoe zoiets in het Nederlands heet, in Heike Monogatari komen vrij veel boeddhistische gebeden voor, die bepaalde strijders bidden tot de goden of de Boeddha. Dan moet ik ook weer op boeddhistische sites gaan kijken hoe dat vertaald wordt in het westen, en ook dat is niet altijd eenvoudig. Veel boeddhistische sites die door Nederlanders zijn gemaakt zijn nog vaak slechts rudimentair vertaald uit het Engels. Dus, ja er is heel wat knip- en plakwerk wat je moet doen als vertaler.’
Een bekend voorbeeld van een vertaalprobleem, is dat je het Engelse woord shrine niet zomaar naar schrijn kunt vertalen. Het duidt eigenlijk op een kist of kast, een reliekschrijn, waarin relikwieën worden bewaard. Het woord wordt, bij gebrek aan een betere vertaling, ook voor een Shinto-heiligdom (schrijn) gebruikt. Wat vind jij hiervan en hoe los je het op?
‘Ik doe dat wel weet je, maar het is eigenlijk een nepvertaling want het is dus eigenlijk iets heel anders bij ons, maar ik geef dat meestal in mijn inleiding aan: in deze vertaling worden Jinja’s schrijnen genoemd. En dan nog het lidwoord: voor mij als Vlaming is een schrijn altijd onzijdig, dus ik spreek in al mijn vertalingen van het schrijn. Maar voor Nederlanders schijnt het de schrijn te zijn. Gelukkig hebben al mijn uitgevers toegestemd om het woord schrijn op te nemen, dus dat zul je in mijn vertalingen altijd tegen komen.’
In hoeverre heeft je eigen nationaliteit invloed op je vertaalwerk? Laat je de vertaling bijvoorbeeld proeflezen door Nederlanders, zodat deze ook op de Nederlandse markt aan sluit?
‘Ik lever mijn manuscript in bij de uitgever, het wordt altijd nauwlettend doorgenomen door een redacteur. Dat geldt evengoed voor Nederlanders als voor Vlamingen, als je vertaler bent, of romancier en ja, misschien dat ik twintig jaar geleden meer de neiging had om wat je noemt, Belgicismen te gebruiken dan nu. Na twintig jaar weet ik wel zo’n beetje welke dingen je moet vermijden en of je behoorlijk Nederlands schrijft. Ik heb dus leren schrijven, nu en dan ontsnapt me wel eens een “regionalisme”. Ik denk wel eens omdat ik al zo lang in het buitenland woon, dat misschien het gevaar groter is dat ik anglicismen begin te gebruiken. Ik heb wel eens geschreven dat iets wordt “gewoven”. Dus ik was vergeten dat het Nederlands voltooid deelwoord geweven is. Maar de redacteurs helpen mij en halen dat er allemaal uit en het wordt uiteindelijk behoorlijk Nederlands.’
Wat vind je van het vertalen van dialect in de brontaal naar een dialect uit het Nederlandse taalgebied?
‘Collega Vertaler Japans-Nederlands Jacques Westerhoven zegt over Stille Sneeuwval, (Sasameyuki) van Jun’ichirō Tanizaki dat hij eigenlijk alle dialecten van Osaka in een Nederlands dialect had moeten vertalen. De lezer zou zich moeten inbeelden dat de dames een taaltje spreken dat even sappig is als het Limburgs. Maar desondanks heeft Westerhoven zelf altijd gebruik gemaakt van het standaard Nederlands, tenminste bij zijn Tanizaki-vertalingen. Ik heb ook een boek gepubliceerd met Tanizaki-vertalingen (De brug der dromen), en in sommige vertalingen heb ik geprobeerd om daar een beetje couleur locale aan te geven door de gij-vorm te gebruiken. Het leek mij absurd om een of ander bestaand dialect te gebruiken. Wat komt in ons taalgebied nu overeen met Osaka, als je nu Antwerps of Rotterdams zou nemen, dat zijn allemaal steden met een heel eigen karakter dat heel anders is dan het karakter van Osaka. Je krijgt een soort vervalsing. Maar ik wilde toch laten merken dat het een beetje anders is dan de standaardtaal die gesproken wordt door de gewone personages uit het verhaal. Daarom heb ik daar de gij-vorm gebruikt, zoals sommige Vlaamse romanciers tegenwoordig ook doen.
In het Menselijk Tekort van Junpei Gomikawa heeft Westerhoven wel een dialect in gebruik bij sommige personages, misschien Achterhoeks of Gronings, of iets dergelijks. Maar dat ging dan weer over een personage dat uit de provincie kwam. Devies is standaard Nederlands. Daar ben ik het wel mee eens, dat heb ik ook altijd willen schrijven, dus, geen bezwaar tegen.
Ik zou overigens een heel verhaal kunnen ophangen over de schoonheid van het Kansai Japans. Meeste vertalers die ik ken voelen zich aangetrokken tot Tokyo, en ik moet toegeven: Tokyo is een ontzettend fascinerende stad waar ik altijd heel graag kom. Maar, ja, ik denk dat ik het gesproken Japans eigenlijk pas echt ben gaan waarderen toen onze kinderen geboren werden, en die zijn alle drie geboren in Ashiya, wat tussen Kobe en Osaka ligt, die spraken alle drie, wat een neef van mijn vrouw uit de omgeving van Tokyo noemde, Kitanai Osaka-ben. “Smerig dialect van Osaka”. Hij zei het wel een beetje half gemeend, beetje spottend zo, maar ja, ik vind het een prachtig dialect. De mensen uit die streek zijn er dan ook erg trots op dat ze Osaka-ben of Kansai-ben spreken en lang moge het overleven, zeg ik.’
Vind je de Kansai eleganter, ouderwetser en rustiger dan Tokyo (alsof je van Amsterdam naar Leiden zou verhuizen)?
‘Ik kan me moeilijk voorstellen dat iemand zijn hele leven in het hart van Tokyo zou willen wonen, zou er stapelzot van worden. Je zou misschien wel in de suburbs kunnen wonen en nu en dan de attracties gaan bekijken. In Kyoto daarentegen kun je heel makkelijk in het stadscentrum een flatje nemen, dat is veel rustgevender. Ik moet toegeven dat de laatste jaren daar het toerisme flink is toegenomen, zodat dat dan ook weer op de zenuwen werkt, maar ja, dat heb je in Nederlandse steden ook, hè.
Weet je wat ik ook zo fascinerend vind, de laatste 200 jaar is Tokyo het centrum van de cultuur, al het nieuwe komt ervandaan en iedereen die iets wil betekenen trekt er naartoe en er zijn ontzettend veel prachtige dingen geproduceerd ook. Als je nu naar Kyoto kijkt, hoe de stad zich verkoopt als stad van de traditie, met haar tempels en schrijnen. Plechtig, als het oude hart van het (conservatieve) Japan. Drie- tot vierhonderd jaar geleden, en zeker tijdens de eerste helft van de Edo-periode, was Kyoto net zo avantgardistisch als Tokyo nu is. Alle nieuwe mode kwam er vandaan. Je leest dat bij de dichter Ihara Saikaku (1642 – 1693), en ook bij de beroemde haiku-dichter Matsuo Bashō, in zijn dagboeken en zo, omstreeks het jaar 1700. Kabuki-theater was ontzettend vernieuwend en opwindend, in de rosse buurten was heel veel te doen. De traditionele kunsten die nu verkocht worden als heel respectabel en chic waren daar toen ook allemaal in volle ontwikkeling. En ik denk dat er ook ontzettend veel werd gefeest. Omstreeks 1700 werd Kyoto nog helemaal niet als behoudende stad gezien. En, dat blijkt ook uit de literatuur uit die tijd, als je dat gaat vertalen, dat vind ik altijd zo fascinerend: dat je merkt dat het toen een stad was die net zo bruiste als Tokyo omstreeks het jaar 1900, laten we maar zeggen. Of 1920 of 1930. Eén van de voordelen van het vertaler zijn, is dat tijdreizen, je komt allerlei dingen te weten over het verleden.’
Wanneer weet je dat een tekst voldoende literaire waarde heeft om vertaling te rechtvaardigen?
‘De meeste dingen heb ik al in het Engels gelezen. Ik heb de Genji-vertaling van Seidensticker gelezen. Ik meende te weten dat het meesterwerken van de wereldliteratuur zijn. De voornaamste reden dat ik die in het Nederlands ben gaan vertalen is, dat er nog geen Nederlandse vertalingen van zijn. Ik dacht, iemand moet dat eens gaan doen. Want ja, de vertaling van Seidensticker daar zou je het een en ander op aan kunnen merken. Maar zijn vertaling heeft me wel erg aangegrepen, toen ik die las, wist ik dat de boeken de moeite waard waren om te vertalen. Bij de Heike Monogatari was ik niet helemaal zeker, omdat ik de bestaande Engelse vertalingen moeilijk vind om van te genieten, die zijn naar mijn gevoel, tsja, hoe zal ik het zeggen, het is hard werken. Die lees je volgens mij niet uit van A tot Z, in tegenstelling tot Genji of het hoofdkussenboek in het Engels. Ik was niet helemaal zeker of dat verhaal van de Heike Monogatari me wel zou boeien, maar ik heb besloten om dat aan te pakken omdat ik eens iets heel anders wilde doen dan de grote werken van de hofdames uit de Heian-periode. Nu eens iets met veel oorlog- en actiescenes. De eerste honderd pagina’s laat de actie nogal op zich wachten, maar ik zit nu halverwege en het wordt hoe langer hoe spannender en er zit ook veel afwisseling in, dus ik heb er geen spijt van dat ik Heike Monogatari ook heb gekozen.’
Maak jij zelf ook veel gebruik van andere Europese, bijvoorbeeld Franse vertalingen?
‘Ik ga wel eens kijken in de Franse vertaling van René Sieffert, die man is meestal erg tekstgetrouw. De Fransen vinden hem een beetje raar, omdat hij gebruik maakt van archaïsch Frans, maar hij blijft erg dicht bij de brontekst, zijn zinsbouw wijkt er weinig van af. Als je nu een beetje wilt “spieken” dan is hij heel handig om je op weg te helpen. Het erbij pakken van buitenlandse vertalingen is vooral handig als je twijfelt aan de betekenis van een bepaalde passage. En dan kun je nagaan hoe verscheidene vertalers, andere vertalers, dat hebben opgelost. Dus je kunt bij de Engelsen gaan kijken en misschien dat de Fransman een nog betere oplossing heeft gevonden. Het is niet zozeer de Franse woordenschat die je helpt, maar eerder dat je een passage leert begrijpen, door verschillende versies te bekijken.’
Als je dat doet heb je dan ook veel contact met andere, officiële vertalers? Of is het dan ook echt zelf een eerste proefversie maken en die naar de uitgeverij opsturen? Ik kan me voorstellen dat het lastig is om iedereen te raadplegen.
‘Gewoonlijk raadpleeg ik niemand, dus ik doe gewoon mijn eigen ding, laten we hopen dat er niet teveel flaters in staan. Desnoods vraag ik mijn vrouw hier en daar om raad, ook niet zo vaak. Nee, ik werk meestal op eigen houtje, moet ik toegeven, ja.’
Dat je zelf afdaalt in die tekst, het klinkt wel heel herkenbaar, dat heb ik zelf ook vaak gedaan. Ik vraag me af of er nu ook databases met standaardvertalingen worden bijgehouden.
‘Dus je bedoelt de automatische vertaaldatabases, of?’
Maar dan echt dat alleen maar literair vertalers daar in kunnen, dus dat je alleen binnen de universiteit erin zou kunnen, daar zit ik wel eens over te fantaseren.
‘Ja dat zou mooi zijn he? Je had me daar een link voor modern Japans van toegestuurd, maar ik heb het eerlijk gezegd nog niet geprobeerd. Vraag me af of dat ook zou werken voor klassiek Japans. Vocabulaire, de woordenschat, is toch anders dan modern Japans. Maar ja, ik zou eens een stukje klassiek moeten invoeren om te zien wat eruit komt. Gewoon uit nieuwsgierigheid.’
Als je vertaalt, doe je dat in afzondering? Of doe je dat ook in de trein of metro?
‘Nee, ik zit altijd op mijn kleine werkkamertje. Er zijn wel enkele jaren geweest, dat ik in de zomer naar Japan ging, waar mijn vrouw nog een huis heeft en dat ik daar dan enkele weken op mijn oude werkkamertje heb gezeten met een aantal van thuis meegenomen fotokopietjes van te vertalen passages met een woordenboek. Maar nee, meestal zit ik gewoon thuis en in het openbaar of op de bus zou ik het zeker niet kunnen. Nee, ik niet. Ik ben niet zo iemand die woordenboeken mee neemt en met een laptop in het openbaar gaat zitten. Je hebt toch het internet nodig he. Ik google dikwijls een passage die ik wil controleren. Dat zou ik in de stad liever niet doen, ik doe dat rustig hier thuis aan mijn gewone computer. Dan gaat het wel. Ik heb hier uitzicht op een klein tuintje, thuis, vanuit mijn werkkamer. Een echte cultuur waarbij je met een trappist op het terras gaat zitten, die is er toch niet echt in Engeland.’
Ben je als vertaler van Japans proza ook gemakkelijk in staat om poëzie te vertalen?
‘Bijna alle dingen die ik de laatste tien jaar heb vertaald, zijn een combinatie van beide. Een goede proza-vertaler vertaalt niet noodzakelijkerwijs goede poëzie, maar ik hoop toch dat de lezer tevreden is met de dingen die ik probeer te doen in mijn vertalingen. Ik doe ook wel altijd mijn best, er zijn vaak passages waarin toespelingen worden gemaakt op oude gedichten. Zo las ik voetnoten in om tanka (lyrische gedichten) weer te geven in Nederlandse vertaling. Ik doe ook altijd mijn best om die vertaling zo aantrekkelijk mogelijk te maken, wat niet alle vertalers doen. Sommigen geven een heel prozaïsche vertaling, ja, ik kan alleen maar hopen dat de lezer daar ook van geniet en dat ze het appreciëren dat ik dat probeer te doen.’
Hoe kijk je aan tegen het begrip gender in Japanse literatuur? Is er net als in de westerse wereld (en in Nederland en België) sprake van een strijd voor gelijkheid tussen de seksen en verschuivende genderrollen? Neem je dit mee in je vertalingen van klassiek werk?
‘Alle boze geesten in Genji zijn zogenaamd een uitdrukking van de opgekropte frustraties van de dames in het verhaal, er is een bepaalde feministe die daar een heel boek over heeft geschreven, Doris Bargen. Ik heb wel mijn bedenkingen bij haar theorieën. Volgens mij zijn dat nogal vrije interpretaties van de Genji. Ik denk niet dat je zover kunt gaan te zeggen dat die boze geesten zelf een uitdrukking zijn van frustraties van de dames in kwestie maar ja, je kunt natuurlijk niet ontkennen dat Genji voor een groot deel beschrijft hoe ongelukkig veel dames zijn in dat toenmalige polygame huwelijkssysteem.
Toen ik Genji voor het eerst las in de vertaling van Seidensticker had ik heel erg het gevoel dat Genji de held was van het verhaal en dat al die dames die zo’n beetje om hem heen cirkelen, allemaal personages van secundair belang waren. Toen ik zelf het verhaal vertaalde, merkte ik dat die dames veel belangrijker waren dan ik gedacht had en dat de vertelster van het verhaal die Genji soms toespreekt, dat zij Genji vaak belachelijk maakt of achter zijn rug grapjes over hem maakt. Spottende opmerkingen doet over zijn hypocriete gedrag en zo. Dat is iets dat bij Edward Seidensticker om de één of andere reden veel minder tot uitdrukking komt. Bij Royall Tyler merk je dit een beetje beter en ik heb dus ook mijn best gedaan dat als ik vond dat de vertelster lachte, spotte met haar hoofdpersoon, dat dit dan ook naar boven kwam in mijn vertaling.’
Is dat omdat we in het Nederlandse taalgebied meer neigen om dat te doen, spotten?
‘Ja, ik denk het wel ja. Ik kan niet spreken namens alle vertalers, maar ik had soms de indruk dat sommige vertalers ervoor terugschrikken om de humor in het verhaal van Genji goed te laten uitkomen. Het is een erg ironische vertelster. Voor mij als lezer was het belangrijk om dat te laten doorschemeren. Zo zal iedere vertaler wel zijn eigen voorkeur hebben. Misschien zijn er andere vertalingen van Genji die overwegend somber klinken. En je hebt natuurlijk ook heel sombere hoofdstukken in het boek. Als er een mogelijkheid tot spot is of tot humor, dan vind ik dat je er ook gebruik van moet maken.’
Daar ben ik het wel mee eens ja, dat maakt het ook leuk. Hiniku (皮肉) heet dat toch geloof ik?
‘Sarcasme, om precies te zijn.’
Dat is dan spot van het meer vileine soort. Ben je een voorstander van het vertalen van sarcasme?
‘Jazeker, een klassieke tekst moet ook eigentijds klinken, en is geschreven om zo levend mogelijk te klinken. Dus je moet alle middelen aangrijpen om dit ook op de lezer over te brengen. Het is geen stijf oud werk, maar het is iets wat de lezer van nu moet aanspreken, ook al komt het uit een heel andere cultuur, dus dat is, eh, een levend werk he?’
Na al die jaren, trekt het Japans vertalen je meer dan het Engels? Ben je blij de overstap gemaakt te hebben naar Japans?
‘Ja, ik denk het wel hoor. Ik denk dat je als vertaler klassiek Japans, meer vrijheid hebt dan als vertaler uit het Engels, omdat het Engels zo dicht bij het Nederlands ligt. Iedereen die een beetje Engels kan lezen zal dan op je vingers zitten te kijken of je die passage wel in behoorlijk Nederlands overzet. Bij teksten van duizend jaar geleden heb je een beetje meer speling. Het Japans is zo anders dan het Nederlands, er zijn altijd verschillende manieren om een bepaalde zin in 21e eeuws Nederlands om te zetten. Ik heb wel eens overwogen om Dickens te gaan vertalen, Bleak House, daar was nog geen vertaling van. Of tenminste, er is ooit wel een vertaling van gemaakt, maar dat is al heel lang geleden. Maar ik ben nu zo gewend om oude Japanse teksten te vertalen. Er is ook in het Engels waarschijnlijk zoveel concurrentie. En er zijn zo weinig mensen die het vertalen ook vanuit het oud-Japans kunnen doen, dat ik toch maar zal vasthouden aan mijn huidige roeping en hierbij zal blijven.’
Welk advies wil je een (beginnend) literair vertaler Japans – Nederlands meegeven?
‘Lees zoveel mogelijk Nederlands, lees zoveel mogelijk uiteenlopende teksten, om de manieren waarop je jezelf kunt uitdrukken te leren ontdekken. Want dat doe ik zelf ook nog steeds. Ik voel een grote honger ook Nederlandse verhalen te blijven lezen in verschillende stijlen, dat komt gedeeltelijk ook omdat ik niet binnen ons taalgebied woon, ik betreur wel een beetje dat ik onze moedertaal niet om me heen hoor. Ik ben altijd ontzettend blij als ik weer eens terug in Nederland kom, in Vlaanderen ook wel, maar vooral in Nederland als ik daar mensen om me heen hoor praten. Als je nu eenmaal schrijver wilt worden, dan kan het geen kwaad zoveel mogelijk bestaande auteurs te blijven lezen. Je eigen stijl kan er alleen maar door verbeteren. Dus ja, dat is ook belangrijk voor Japanologen.’
Ik hoop dat er nog voldoende belangstelling is voor de (geschreven) moderne en klassieke literatuur.. De aandacht is veel meer naar beeld en andere moderne media verschoven.
‘Ik snap dat, kijk zelf ook ontzettend veel naar series, Better Call Saul, wat je maar wil. Als je nu anime-fan bent, zul je dat over anime ook wel denken. We kunnen alleen maar hopen dat er toch ook mensen zijn die zich aangetrokken voelen tot het geschreven woord. Hopelijk blijft het toch nog verkopen.’
Waarom werd je verliefd op de Japanse taal en Cultuur?
‘Hoofdzakelijk door in de Kansai te wonen, denk ik. En daar drie dochters te zien opgroeien, de eerste drie, vier jaar van hun leven. Daarnaast ben ik ontzettend in de ban ben geraakt van het Kabuki-theater. Je hebt natuurlijk Kabuki-spelen die heel erg saai zijn, waar heel weinig in gebeurt, acteurs die een uur aan een stuk in seiza (in correcte houding, op de knieën) met elkaar op de bühne zitten te praten. Dat is niks is om naar te kijken, maar de eerste stukken die ik te zien heb gekregen, ja die waren ook visueel indrukwekkend en de manier waarop er in het Kabuki-theater wordt gedanst en dan vooral de manier waarop gek wordt gedaan, de zogenaamde aragoto, dat is iets waarop acteurs die heel overdreven poses aannemen en zich als superhelden gedragen op het toneel. Dat vind ik zo fascinerend om te zien. Telkens wanneer ik naar Japan terug ga, probeer ik naar een theater te gaan om weer een Kabuki-stuk te zien. Via het Kabuki kom je ook terecht in de ukiyo-e-prentenwereld, die je veel beter gaat begrijpen omdat je weet hoe die mensen zich op de bühne gaan gedragen, dan weet je ook zo’n beetje wat die prenten proberen te benaderen. Dat is ook iets wat me ontzettend fascineert in de Japanse cultuur.’
Het groteske?
‘Ja, het groteske, de levendigheid van Kabuki en alles wat erbij komt kijken Het tegenovergestelde daarvan zijn de helden uit Osaka, die meer verwijfd zijn, de wa-goto (zachte of harmonieuze stijl). Meer vredevolle figuren. Bij Aragoto komt overigens ook meestal heel opwindende percussie naar voren, dat is erg leuk om te zien.’
Heel hartelijk bedankt voor het aangename gesprek Jos.
‘Graag gedaan Pim, ik ben vereerd dat jullie me gevraagd hebben!’
Bibliografie
- 1997 In Kyoto (roman)
- 2001 De herfstwind dringt door merg en been (Vertaling van Bashō’s geschriften uit de jaren 1680-1688)
- 2005 De smalle weg naar het verre noorden (Vertaling van Bashō’s geschriften uit de jaren 1689-1694)
- 2005 In de misosoep (Vertaling van de roman van Ryū Murakami)
- 2008 Eeuwige reizigers – een bloemlezing van de klassieke Japanse literatuur (Vertaling en samenstelling. Bevat uitvoerige fragmenten uit het oeuvre van Kakinomoto Hitomaro en Ōtomo Yakamochi, uit Het herfstdradendagboek, Het hoofdkussenboek, Het verhaal van Genji, Verhalen van de Taira, de oeuvres van Saigyo, Zeami, Yoshida Kenkō, Sogi, Ihara Saikaku, Matsuo Bashō, Chikamatsu Monzaemon, Yosa Buson, Hiraga Gennai, Ueda Akinari, Tsuruya Nanboku, Kobayashi Issa, Tamenaga Shunsui, Ema Saiko en vele anderen.)
- 2013 Yoshino (Beknopte bloemlezing, gevolgd door reisverhaal. In samenwerking met de Nederlandse fotografe Cuny Janssen.)
- 2013 Het verhaal van Genji (Vertaling van de elfde-eeuwse roman van Murasaki Shikibu)
- 2013 De heilige van de berg Koya (Vertaling van de novelle van Kyoka Izumi)
- 2017 De brug der dromen (Bloemlezing uit het werk van Jun’ichirō Tanizaki)
- 2018 Het hoofdkussenboek (Vertaling van het boek van Sei Shōnagon). Bekroond met de Filter-vertaalprijs 2019
- 2020 De kunst van het nietsdoen (Vertaling van Kenkō’s Tsurezuregusa)
2020 Heruitgave van Het verhaal van Genji
Na de eerdere integrale uitgave uit 2013, verschijnen deze maanden de vier delen van de roman in afzonderlijke paperbackuitgaven. Ze zijn opnieuw aanlokkelijk vormgegeven – in Japanse stijl –, zowel het buitenwerk als het binnenwerk doet aangenaam aan. Die staan echter alleszins in dienst van het verhaal dat zich overrompelend ontvouwt, vol intriges, liefdesavonturen, honger naar status en macht, verraad en geroddel, het instrument waarmee machtigen en gewone mensen nog altijd worden ondermijnd.
Meer informatie
- Volkskrant: Boekrecensie Het verhaal van Genji
Frisse, levendige vertaling van een 11de-eeuws Japans meesterwerk
- Taalverhaal: Spinnen, glimwormen en vlinderaars – Genji in het Nederlands
Een beschouwing van Jos Vos over het vertaalproces van de Genji
Fijn te lezen! Dat archaïsch Nederlands ook verlevendigd weergegeven zal gaan worden in herbeleving oude klassieke vertelling.
Voor de duidelijkheid kan ik er misschien aan toevoegen dat de Bachelor Japans in Oxford vroeger vier jaar duurde (plus desgewenst een jaartje werk of studie in Japan). Al in het tweede jaar leerden alle studenten de grammatica van het klassieke Japans. Ik ben erin gestapt in het derde jaar, waar ik behalve Bashō en Buson ook het elfde-eeuwse Sarashina Nikki en een selectie dichters uit de Manyōshū heb mogen lezen. (Al die teksten hebben later een plekje gekregen in mijn bloemlezing Eeuwige reizigers.) In het vierde en laatste jaar heb ik dan een scriptie gemaakt met een geannoteerde vertaling van Bashōs haibun uit de jaren 1680 – 1688.