Begin maart opende het CinemAsia-filmfestival met Happyend, de eerste lange speelfilm van de Japans-Amerikaanse regisseur Neo Sora. Hij is tot nu toe vooral bekend om Ryuichi Sakamoto: Opus, een registratie van het laatste concert van de wereldberoemde, helaas overleden, componist (tevens zijn vader). Happyend volgt een groep scholieren in het Japan van de nabije toekomst, en gaat over vriendschap, politiek ontwaken, racisme, en de leven met de dreiging van aardbevingen. Enkele dagen na de vertoning van de film spraken we met Sora-san over het ontstaan van de film, zijn belangrijkste inspiratiebronnen, en zijn kijk op Japan.

Dankjewel voor je indrukwekkende film. Je regisseerde deze niet alleen, maar schreef ook het script. Hoe kwam je op het idee?
‘Het belangrijkste thema van de film is hechte vriendschap, en hoe die kan eindigen als gevolg van verschillende politieke opvattingen. Bij het schrijven putte ik uit mijn eigen ervaringen als middelbare scholier en student. Ik snap nu pas waarom ik afstand nam van bepaalde vrienden, maar ook waarom sommige afstand van mij moesten nemen. Zeker op jongere leeftijd kan je idealisme ten koste gaan van vriendschappen. Inmiddels kan ik daarover reëler zijn, en snap ik dat je soms idealen opzij moet zetten om samenwerkingen aan te gaan – ook in de politiek – met mensen met wie je het niet volledig eens bent. Tegelijkertijd wil ik ook mijn idealistische kant niet vergeten. Toen ik aan het begin van mijn twintiger jaren begon na te denken over deze film, dacht ik aan die ervaringen. Maar óók aan de leuke momenten, het samen rondhangen met vrienden. Die moesten ook echt in de film – zodat de kijker snapt wat er verloren gaat als een vriendschap eindigt.’
Wanneer ontstonden je eigen eerste politieke ideeën?
‘Dat gebeurde toen ik studeerde, rondom de ramp in Fukushima in 2011. Ik was in de VS toen de zeebeving en kernramp Japan troffen, maar probeerde in de nasleep zoveel mogelijk in het land te zijn. Om me aan te sluiten bij de protestbeweging tegen kernenergie, maar ook om de sociale veranderingen van dichtbij mee te maken. Voor mij was dat echt iets groots. In tegenstelling tot de generatie van mijn ouders, die de protesten van de jaren ’60 en ’70 meemaakten, vond ik Japan nooit zo’n politieke plek. En nog steeds heb ik het idee dat veel mensen Japan zo zien. Het klopt niet, maar veel mensen weten dat niet meer – ook door de economische voorspoed van de jaren ’80. Japanners werden rijker, en raakten daar misschien ook wel voldaner door. Het zette me aan het denken, over de oorsprong van de Japanse sociale structuren, die – naar mijn mening – voor een groot deel het gevolg zijn van kolonialisme. Van Japan in andere landen, maar zeker ook van Amerika in Japan. Tegelijkertijd raakte ik geobsedeerd door aardbevingen en de gevolgen ervan voor Japan en de Japanners.’
Genoeg inspiratie om uit te putten!
‘Zeker. Maar tegelijkertijd is het ook moeilijk om te bepalen waar een idee nu echt vandaan komt. Dus als ik er heel simpel naar kijk: twee jongens die een subwoofer dragen, dat was het eerste beeld dat ik in mijn hoofd had.’
Over de aardbeving gesproken: de manier waarop je deze in de film laat zien, is enorm krachtig in al zijn simpelheid: een close-up van golvende lamellen. Kan je uitleggen hoe je op dat idee kwam?
‘Ik ben zelf opgegroeid in New York, waar geen aardbevingen zijn. Dus zelfs de kleinste aardbeving is, ook voor mij, behoorlijk angstaanjagend. Het idee dat alles onder je voeten trilt maakte enorme indruk, terwijl de meeste Japanners eraan gewend zijn, en het niet eens echt meer voelen. Alsnog wilde ik er voor waken om Japanse kijkers, die aardbevingen hebben overleefd, niet te herinneren aan die trauma’s. Het moest niet te gewelddadig in beeld komen, maar ik wilde tegelijk overbrengen dat aardbevingen niet niks zijn. Ik had er al wat ervaring mee: in een andere, korte film van me vindt ook een aardbeving plaats, en laat ik geen geluid horen. Ik kreeg van veel Japanse kijkers terug dat ze dat doodeng vonden. Tijdens de montage van deze film vond de zware Noto-aardbeving plaats [in Ishikawa, op 1 januari 2024, red.], wat me er opnieuw aan deed herinneren mensen niet teveel te triggeren. Zo kwam ik op het idee van de lamellen, en het ononderbroken shot ernaartoe: de camera volgt Kou, één van de hoofdpersonen, die door het gebouw loopt, stopt voor een wide shot van de kamer, en zoomt vervolgens steeds verder in. Dat is uitgepakt zoals ik het voor ogen had.’
In je Q&A na de film sprak je al over het feit dat inwoners van Tokyo een soort van anticiperen op de volgende grote aardbeving, ruim 100 jaar na de vorige grote Kanto-aardbeving van 1923. Denk je dat Japan er goed op is voorbereid, voor zover dat überhaupt kan?
‘Lokale gemeenten, zeker in Tokyo, hebben elke paar maanden bijeenkomsten waarop gesproken wordt over evacuatieplannen, en hoe ze de opvanglocaties moeten organiseren. Op elke school worden regelmatig aardbeving-drills gehouden. Bijzonder daaraan is de gezellige sfeer waarin deze plaatsvinden. Na Fukushima waren er een hoop ervaringsdeskundigen die tips voor een volgende keer deelden, zoals “denk aan droogshampoo!” Daaraan merk je dat aardbevingen echt onderdeel zijn van het dagelijks leven. De mentaliteit is shouganai, ‘wat gebeurt, gebeurt’, je kan je er niet tegen verzetten. Ik snap het aan de ene kant wel – hoe kun je anders leven? Aan de andere kant denk ik ook dat die houding ervoor zorgt dat mensen niet vechten voor verandering die nodig is.’
Dat is een mooi bruggetje naar de politieke situatie in Japan, waar de liberale LDP nagenoeg onafgebroken aan de macht is sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Is dat daar een voorbeeld van?
‘Nou, bij de meest recente verkiezingen heeft de LDP het grootste aantal zetels ooit verloren, terwijl centrumpartij CDP er veel won. Die verschuiving volgt wel op een aantal grote corruptieschandalen waarbij de LDP betrokken was, zoals met de Unification Church, maar ik denk ook dat Japanners doorkrijgen dat Abenomics [het economisch beleid van ex-premier Shinzo Abe, red.] totaal niet heeft gewerkt. Tegelijkertijd is er ook een populistische beweging die aan kracht wint, maar wel drijft op rechtse ideologie, zoals overal ter wereld. Oók in Japan is het ’t klassieke, “we zijn de status quo zat, laten we iemand vinden die het anders doet”, en vervolgens is Japans nationalisme het antwoord. Ik vind dat geen goede trend.’
Wat zou er moeten gebeuren om dat te veranderen? Als daar een simpel antwoord op te geven is, uiteraard.
‘Ik denk er wel veel over na, maar ik voel dat het niet helemaal mijn plek is om die vraag te beantwoorden. Wat ik wel zie is dat populistische, rechtse bewegingen de geschiedenis graag herzien, om Japanners weer trots op Japan te laten zijn. Er is een nieuwe partij die de koloniale geschiedenis van Japan herinterpreteert, en beweert dat “er geen landen in Azië waren vóór ze kolonies van Japan werden”, dat soort dingen. Helaas is de rechtervleugel erg vaardig in het verspreiden van dit soort ideeën, via sociale media gaan ze snel rond. Tegelijkertijd zijn Japanse linkse partijen, zoals overal ter wereld, erg zwak.’
Het is alsof ze er geen antwoord op hebben, juist omdat zij zich wel aan de waarheid houden.
‘Dat is heel goed mogelijk, ja. Sowieso hebben ze geen zin om zich te bedienen van sensationele social media-strategieën. Want de waarheid is vaak gewoon complex. Er zijn wel verschillende linkse, activistische groeperingen in Japan. Ze zijn klein, maar ze bestaan. Intersectionele solidariteit wordt steeds belangrijker, denk ik. Ik weet alleen niet of het genoeg gaat zijn.’
Tijdens het kijken naar je film bedacht ik dat het misschien wel de meest diverse cast is – met een Taiwanees-Japans, en meerdere Koreaans-Japanse en Amerikaans-Japanse personages – die ik ooit in een Japanstalige film heb gezien. Was het moeilijk om deze acteurs te vinden?
‘We hebben erg lang gezocht naar acteurs voor de vijf centrale rollen. Ik vond het belangrijk dat we mensen castten die de ervaring van de personages deelden. Maar we hebben de productie zo ontworpen dat we niet afhankelijk waren van bekende acteurs. Voor Japanse begrippen is dat bijzonder, want in de meeste grotere Japanse films zie je om financiële redenen geen diverse cast. Het is voor die producties veiliger om een voormalig idol te casten. Maar omdat wij die beperkingen niet hadden, konden we echt kiezen voor de acteurs die wij wilden. Maar we hadden een hele goede casting director, en in Kobe, waar we de film hebben opgenomen, hebben we ook veel figuranten van internationale scholen gevonden. Uiteindelijk hebben we het langst gezocht naar Ming, het Taiwanees-Japanse meisje, maar we vonden uiteindelijk een actrice wiens achtergrond één-op-één overeenkwam met die van het personage.’

Voor een aantal acteurs was het hun eerste film, maar dat was niet te merken. Hopelijk zijn ze in de toekomst in meer films te zien!
‘Ik ga ervan uit van wel!’
Zijn er Japanse regisseurs die je inspireren, of kijk je daarvoor breder?
‘Ik heb zeker regisseurs die me inspireren, al zijn veel daarvan niet Japans. Uiteraard hou ik wel van de klassieke Japanse filmmakers. Recent heb ik veel gezien van Shinji Soma en Yoshimitsu Morita, en andere regisseurs uit de jaren ’80. Ik kijk graag naar de films van Ryusuke Hamaguchi [recent Oscar-winnaar, voor Drive My Car, red.], maar ik denk niet dat ze mijn werk direct beïnvloeden. Maar ik heb uiteraard veel respect voor hem, en ook veel van hem geleerd. Maar wat betreft de meer directe invloeden – ik hou van Taiwanese cinema, het werk van Hou Hsiao-hsien, Tsai Ming-liang, en met name Edward Yang. Tegelijkertijd wil ik er niet teveel over verklappen omdat ik er dan misschien té zeer geïnspireerd door blijk te zijn! Maar ik kijk ook graag naar Duitse cinema, zoals van Rainer Werner Fassbinder, en klassieke Hollywood-films, zoals die van Nicholas Ray. Dat zijn wel de belangrijkste namen… en Jacques Tati.’
Inderdaad ook veel niet-Japanse inspiratiebronnen. Denk je dat je, ook door je persoonlijke achtergrond, sowieso anders naar Japan kijkt?
‘Ja, ik denk het wel. Omdat ik in de VS ben geboren en opgegroeid, is er sprake van een zekere afstand, en dat is soms ook nodig. Tegelijkertijd voel ik ook dat ik het nooit zo goed zal begrijpen als iemand die er vandaan komt. Maar door die afstand intrigeert Japan me zeer. Niet alleen als natiestaat, maar überhaupt als land, voelt het diep mysterieus. Ik leer nog elke dag nieuwe dingen. Alsof er een soort zwart gat in het midden zit dat ik totaal niet begrijp. Zelfs al spreek ik de taal, en heb ik een redelijk begrip van de cultuur, hou ik toch het gevoel dat ik nooit dichter tot die kern ga komen. En toch blijf ik graag meer over Japan leren.’
Ik besef dat dit een aparte vraag is, als je net een film hebt uitgebracht waaraan je 8 jaar hebt gewerkt, maar: weet je al iets meer over je volgende project?
‘Ik werk aan een paar scripts, maar het is nog te vroeg om daar meer over te zeggen. Ik ben wel echt gefascineerd door humor in films. Grappige momenten zijn wel echt waarom ik zo hou van het werk van Tati, en ook Edward Yang is daar goed in.’
Die comedy keert ook terug in Happyend, dat zware thema’s behandelt, maar er valt ook genoeg te lachen. Zonder al te veel te verklappen: de scène in de muziekwinkel tegen het einde, als Yuta met zijn collega’s muziek staat te maken, is naast ontroerend ook enorm grappig. Was dat doelbewust?
‘Haha, dat is zeker opzettelijk! Humor die voortkomt uit tragiek, dat is waar ik altijd naar streef.’
Happyend is deze maand nog te zien op het Movies that Matter-filmfestival. CinemAsia trekt in april en mei langs verschillende filmtheaters in Nederland, beginnend in Rotterdam. De foto van Neo Sora is gemaakt door Marina Chef.
16 maart 2025