Wereldwijd wordt het voor journalisten steeds moeilijker om hun werk te doen. Voor een aantal landen is dat niet bepaald nieuw. Maar toch zijn er ook plekken waar de voorheen ruimere bewegingsvrijheid van journalisten steeds verder afneemt, zoals Amerika. De huidige president deinst er niet voor terug om verslaggevers van hem onwelgevallige media over te slaan. Wie het wekelijks vragenuurtje met premier Rutte gewend is, schrikt daarvan – maar het doet zeker ook denken aan de Japanse situatie. Want in tegenstelling tot wat je zou verwachten, is het met de persvrijheid in Japan minder goed gesteld.
Zoals zoveel zaken in hedendaags Japan kent ook het moderne medialandschap zijn oorsprong in de Meiji-periode (1868-1912). Want hoewel de eerste Japanse bladen al in de 17e eeuw werden gemaakt, duurde het nog tot 1871 voor er een dagelijkse krant met zowel nationaal als internationaal nieuws verscheen: de Yokohama Mainichi Shimbun, de ‘Dagelijkse krant van Yokohama.’ Dit was een zogenoemde ōshinbun, letterlijk een ‘grote krant’, over politiek en andere gewichtige zaken. De eerste koshinbun, ‘kleine krant’, verscheen een jaar later. In deze Tokyo Nichinichi Shimbun, oftewel ‘Dagelijkse krant van Tokyo’, ruimde men wel veel plek in voor lokaal nieuws, en human interest.
In de eerste decennia mochten journalisten schrijven waarover ze wilden, maar in de Taishō-periode (1912-1926) werd de overheid geleidelijk strenger in het inperken van die vrijheid. Kranten als de Asahi Shimbun publiceerden dagelijks over burgerrechten en constitutionele democratie, waar opeenvolgende Japanse regeringen het land juist de andere kant op bewogen. Deze repressie bleek slechts een voorproefje voor wat nog komen ging. In de opmaat naar en tijdens de Tweede Wereldoorlog controleerde de militaristische regering alle media. Ook na de oorlog ging dit nog door, want toen namen de Amerikaanse bezetters het over. Hoewel kranten weer mochten publiceren over democratische waarden, was voor communistische sympathieën geen ruimte in de kolommen. Pas in 1951, één jaar voor het einde van de Amerikaanse bezetting, kregen Japanse journalisten de volledige vrijheid van meningsuiting weer terug.
Persvrijheid in Japan: kisha-clubs
Vandaag de dag mogen journalisten in principe alles opschrijven en uitzenden, maar het is voor hen in de regel knap lastig om aan informatie te komen zonder lid te zijn van een zogenoemde kishakurabu, letterlijk ‘journalistenclub’. Het ontstaan van de eerste kisha-clubs was een reactie op het overheidsbeleid: journalisten verenigden zich om samen sterker te staan in tijden van personderdrukking. Lang liet de overheid deze clubs min of meer begaan.
Tot in 1941, toen het de Nihon Shimbun Renmei, oftewel de ‘Japanse krantenunie’, in het leven riep. Tweederde van de kisha-clubs werd opgeheven, en het restant viel tot het eind van de oorlog onder overheidstoezicht. Hoewel aan dat toezicht logischerwijs een einde kwam, werd in 1946 de Nihon Shimbun Kyōkai in het leven geroepen: de ‘Japanse vereniging van krantenuitgevers en redacteuren’. Dit onafhankelijke orgaan streeft officieel de belangen van de media na. En dus is het heel vreemd dat het in 1949 bepaalde dat kisha-clubs prima mochten bestaan als gezelligheidsverenigingen – zolang men zich maar niet bemoeide met verslaggeving. Dat is heel gek: alsof in Nederland de Raad van de Journalistiek bepaalt dat het op bijeenkomsten van de Nederlandse Vereniging van Journalisten overal over mag gaan, behalve over journalistiek.
Spreekbuizen van de regering
Nog vreemder werd het echter in 1997, toen de Nihon Shimbun Kyōkai dit besluit herzag en ervoor zorgde dat kisha-clubs voortaan als eersten informatie van publieke organen zouden krijgen. Hoewel dat klinkt als een draai van 180 graden, waren de kisha-clubs in de decennia daarvoor stiekem allang uitgegroeid tot clubjes van bevoorrechte journalisten. Je zou kunnen zeggen dat het kisha-systeem een handige manier is om belangrijke informatie snel te publiceren, zoals bijvoorbeeld nieuws over overheidsmaatregelen die alle Japanners aangaan.
Je zou ook kunnen zeggen dat kisha-clubs hiermee een soort spreekbuizen van de regering werden, en dat de persvrijheid daarmee eigenlijk niet meer gegarandeerd was. Dat blijkt ook uit de praktijk: er zijn genoeg voorbeelden van leden van kisha-clubs die omgekocht werden om bepaalde informatie achter te houden, of juist betaald werden om bepaalde informatie strategisch openbaar te maken.
Onafhankelijke journalistiek?
Het roept de vraag op of onafhankelijke journalistiek in Japan überhaupt wel mogelijk is. In de World Press Freedom Index 2019 van Reporters without Borders vinden we het land terug op plek 67. Dat is meer dan 100 plekken hoger dan hekkensluiter Turkmenistan, maar evengoed 63 plekken lager dan Nederland. En dat komt vooral door het kisha-systeem, waarin geen ruimte is voor freelance-reporters of buitenlandse journalisten. Wie zich kritisch uitlaat over het overheidsbeleid op sociale media, kan rekenen op pesterijen door nationalistische groeperingen. Journalisten die onofficieel verkregen overheidsinformatie publiceren, afkomstig van bijvoorbeeld klokkenluiders, kunnen daarvoor tot tien jaar cel krijgen. Zeker sinds de tweede termijn van premier Shinzo Abe, die begon in 2012, neemt de persvrijheid af.
Dat betekent trouwens niet dat Japanse journalisten dan maar collectief in de pas lopen – integendeel, er zijn voldoende luizen in de pels. Oók onder leden van kisha-clubs. Eén van hen is Isoko Mochizuki, verslaggeefster van de Tokyo Shimbun. Toen zij bij een persconferentie van kabinetschef Yoshihide Suga vragen bleef stellen die hem niet bevielen, antwoordde hij dat hij “niet verplicht was” haar te antwoorden. Suga herinnerde zich haar ongetwijfeld uit december 2018, toen ze ongemakkelijke vragen bleef stellen over controversiële legeractiviteiten op Okinawa. Toen werd ze, ten overstaan van haar aanwezige collega’s, weggezet als leugenaar: haar vragen zouden gebaseerd zijn op foutieve informatie.
Nog een wereld te winnen
Vanuit Nederland is het natuurlijk makkelijk oordelen over persvrijheid in andere landen, want er is vrij weinig wat Nederlandse journalisten niet mogen. Dat is een groot goed en iets dat zeker gekoesterd én beschermd moet worden, al kun je je bij sommige nieuwsitems afvragen of dat werkelijk de reportages zijn waar journalisten in andere landen voor strijden. Dat gezegd hebbende, is er in Japan natuurlijk nog wel een wereld te winnen. Zolang de overheid journalisten uitsluit van persconferenties, ze betaalt om informatie stil te houden of juist groot te brengen, én een groot deel van de journalisten zich daarbij neerlegt, kun je niet spreken van echte persvrijheid in Japan.
5 augustus 2019