In zijn blogs over de Kyotoschool (deel 1 en deel 2) schreef Guan van Zoggel al over de Westerse ideeën die na de Meiji-restauratie (1868, openstelling van Japan voor het Westen) hun intrede deden. Het tot voor kort feodale Japan verwonderde zich over de enorme technologische, economische en politieke macht van de Westerse mogendheden. Een delegatie van Japanse notabelen onder leiding van prins Iwakura Tonomi werd naar Westerse landen als Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland gestuurd om niet alleen kennis te nemen van Westerse technologie en economie, maar ook van Westerse opvattingen over onderwijs en het inrichten van de maatschappij. Waar het feodale Japan werd gekenmerkt door een min of meer vaste maatschappelijke orde, was de Westerse indeling van de maatschappij pragmatischer gebleken en had deze tot de voornoemde dominantie op technologisch, economisch en politiek gebied geleid. In deze blog wil ik beknopt ingaan op de min of meer vaste orde in de Japanse maatschappij van vóór de Meiji-restauratie en de bevindingen van de Iwakura-missie die deze orde in twijfel trokken.
In het feodale Japan speelde de Confucianistische ordening van de maatschappij een grote rol. Hoewel het van oorsprong Chinese Confucianisme Japan al bereikte in de 5e eeuw, was het prins Shōtoku die in de 7e eeuw het idee overnam dat er harmonie moest zijn tussen superieuren en hun ondergeschikten en dat onderdanen loyaal moesten zijn aan hun keizer. Deze Confucianistische opvattingen golden niet alleen op politiek gebied, maar drongen ook de huiselijke sfeer binnen. Zo moest het kind onvoorwaardelijke trouw zweren aan zijn vader en diende men nooit besluiten te nemen die voor eigen gewin waren, maar rekening te houden met de belangen van allen die zich in het sociale netwerk bevonden. Dit sociale netwerk kon de familie zijn, maar ook de school of zelfs de provincie waarin men woonde.
Een echte vertegenwoordiger van de Confucianistische levenswijze was de geleerde Motoda Eifu (1818 – 1891), die de Confucianistische klassieken onderwees aan keizer Meiji (1852 – 1912). Hij was van mening dat het onderwijs in Japan vooral gestoeld moest zijn op het onderwijzen van deugden als ouderliefde, trouw aan de keizer en het vervullen van sociale plichten. Motoda was dan ook niet gecharmeerd van de pragmatische en op wetenschappelijke feiten gebaseerde manier van onderwijs die in het Westen gangbaar was. Hij achtte het centraal zetten van het individu en intellectuele oplossingen een bedreiging voor de Confucianistische orde die op de groep was gebaseerd en het in stand houden van sociale relaties hoger achtte dan feitelijke kennis over de wereld verkrijgen en die gebruiken om zelf vooruit te komen.
Itō Hirobumi (1841 – 1909) stond veel minder sceptisch tegenover de invloed van Westerse ideeën over de organisatie van het land en onderwijs. Deze belangrijke Meiji-politicus, die lid was van de Iwakura-missie en later zelfs premier van Japan zou worden, realiseerde zich dat Japan zich wel moest meten met de Westerse mogendheden om te overleven in een wereld die door hun ideeën werd geregeerd. Hirobumi was zelfs van mening dat Confucianistische waarden heel goed samen konden gaan met Westerse politiek en onderwijs. Naast het trouw zijn aan familie, zouden de inwoners van Japan nu ook trouw zijn aan de Japanse keizer. De trouw aan de landheer in het feodale systeem moest volgens hem worden vervangen door trouw aan de Japanse keizer, die aan het hoofd zou komen te staan van een gecentraliseerde Japanse natiestaat, geschoeid op Westerse leest. Ook zou gecentraliseerd onderwijs volgens Hirobumi het probleem ondervangen dat Confucianistische scholen tot de Meiji-restauratie alleen voor de aristocratie toegankelijk waren.
De strijd tussen Motoda en Hirobumi eindigde uiteindelijk voor geen van beiden in een overwinning. Beider visie werd namelijk opgenomen in het zogenaamde Keizerlijke Edict Betreffende het Onderwijs (1890). Hierin stond dat iedere Japanse jongere toegang moest krijgen tot een onderwijssysteem dat op een Westerse, pragmatische leest was geschoeid. Echter, de leerlingen zouden wel trouw moeten zweren aan de keizer en op Confucianistische wijze hun loyaliteit aan het Japanse rijk moeten cultiveren.
17 februari 2014