De filosofie van de Kyotoschool (1) – Introductie

Voordat Japan zich in de jaren ’70 op de kaart zette als een economisch bolwerk, was de westerse interesse in het Japanse filosofisch gedachtegoed nagenoeg nihil. Kort na de Tweede Wereldoorlog waren een een tiental wetenschappelijke papers en een handjevol boeken vertaald naar Westerse talen, maar het duurde tot halverwege de jaren ‘80 voordat Japanse filosofie echt voet aan de grond wist te krijgen in Europa.

De voornaamste aanvoer van deze filosofische werken is afkomstig van de Kyotoschool: een filosofische beweging van Japanse denkers die bijeenkwamen op, zoals de naam al doet vermoeden, de Universiteit van Kyoto. Deze beweging werd omstreeks 1913 opgestart door filosoof Kitaro Nishida, wiens werk in de volgende aflevering van deze reeks aan bod zal komen: dit eerste deel dient als introductie tot het Japanse filosofische denken.

Laten we allereerst terug gaan naar het geïsoleerde Japan, dat vóór 1853 een feodale maatschappij was zonder enige noemenswaardige invloed van Westerse staten. Het Japanse wereldbeeld was destijds een melange van confucianistische, boeddhistische en shintoïstische ideeën. Mensen geloofden in natuurlijke godheden en de kracht van het zwaard. De Amerikaanse vloot van oorlogsschepen die in 1853 de openstelling van Japan afdwong, zal de Japanse samenleving vanuit het eigen westerse oogpunt ongetwijfeld als primitief hebben beschouwd.

Kort hierna, in 1868, werd de zogeheten Meiji-restauratie in gang gezet om Japan te moderniseren naar westerse maatstaven; mede daardoor wordt de ‘modernisatie’ van destijds nu vooral beschouwd als ‘westernisatie’. Onder het mom van “bijbenen en inhalen” werden bijna zeventig Japanse studenten op pad gestuurd om zich westerse kennis eigen te maken: rechtsgeleerheid in Frankrijk en Engeland, commercie in de Verenigde Staten, en medicijnen, legervoering én filosofie in Duitsland.

Slechts veertig jaar nadat deze modernisering in gang was gezet, publiceerde Kitaro Nishida zijn Zen no Kenkyu (‘An Inquiry into the Good’, 1911, niet naar het Nederlands vertaald), een filosofisch meesterwerk waarin hij in de stijl van de westerse filosofie het oosterse gedachtegoed bespreekt. Met andere woorden: in slechts veertig jaar tijd wist Japan een filosoof voort te brengen die niet alleen een gigantische hoeveelheid westerse werken kon lezen, maar zich deze ideeën kon toeëigenen om er vervolgens de dialoog mee aan te gaan.

Wat het Japanse filosoferen in die tijd kenmerkt ten opzichte van westers denken is de onduidelijke grens tussen filosofie en religie. Het waren dan ook aanvankelijk met name Europese theologen die een interesse in Japanse filosofie ontwikkelden. Door de nadruk te leggen op ervaring, in plaats van ratio (het vermogen om te denken en te begrijpen), staat deze filosofie haaks op het veel radicalere denkwerk dat in die tijd in Europa populair was.

Immers, stellen Japanse filosofen, kennis wordt ook vergaard door ervaringen in de praktijk en niet enkel door puur nadenken. Intellectuele kennis (via de geest) en praktische kennis (via het lichaam) brengen samen de “eenheid van geest en lichaam” voort, een principe dat aan veel oosterse filosofieën ten grondslag ligt. Hoe deze eenheid in het werk van Nishida naar voren komt, komt in de volgende aflevering aan bod.

Eén gedachte over “De filosofie van de Kyotoschool (1) – Introductie

  1. Kleine kanttekening bij verder een interessant stuk: de nadruk op de ervaring staat niet haaks maar is juist in lijn met de filosofie van de jaren 10 en 20 (opkomst van de fenomenologie). Zie Husserl (de grondlegger van de fenomenologie) en later Heidegger.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *